#0003



‘Het was een zomerdag om nooit te vergeten,’ bromde hij. ‘Zo heet als vandaag.’ Hij zwaaide zijn grove hand met een woest gebaar langs zijn rechteroor om een luid zoemend insect te verjagen. Tot zijn hand op de tafel plofte, zweeg hij.
‘Het zweet op zijn voorhoofd deed me denken aan ons keukenraam na een regenbui.’ Weer bleef het even stil. Hij staarde naar het tafelblad. De noesten keken boos terug.
‘Het water was zilt en plakte. Ik had een gruwelijke hekel aan het wier.’
Ik fronste bij het warrige verhaal, maar klopte even op zijn hand. ‘Ja,’ beaamde ik, ‘ik ben ook niet zo dol op zeewater.’
‘Hij was in paniek. Dat zag je meteen… Die foto,’ hij klopte even op het kleine plaatje, ‘was even daarvoor geschoten. Mijn oom en tante hadden het goed, zie je. Niet iedereen kon zich een vakantie veroorloven én een dure camera.’
‘Die man?’ vroeg ik. Ik wilde weten waarom hij in paniek was. Waarom hij zweette als regendruppels op glas. Ik wilde weten waarom die dag niet te vergeten was.
Hij hoorde me niet.
‘Bert en Nel liepen er nooit mee te koop, hoor. Dat niet. Maar zoals dat popje daar zat, ja. Zo’n witte jurk in het vochtige zand. Nee, daar hoefde je bij mijn moe niet mee aan te komen.’ Zijn dikke vinger had hij gepland op het meisje, links op de foto.
‘Nee, bij mijn moeder ook niet,’ grinnikte ik.
‘Het was ongelooflijk, hoe dat jong kon rennen en zwemmen. Als’tie er werk van had gemaakt was het een kampioen geworden.’ De vinger verschoof naar het midden en toen naar rechts.
‘Dat was ik,’ gromde hij. Of was het lachen? ‘Zo’n dikzak. Das nooit niet meer goedgekomen.’ Hij klopte als bewijs op zijn buik, waar het overhemd om spande.

#0002




De lange rij tafels stond al anderhalf uur gedekt. En de genodigden zouden pas over een half uur komen. Maar het was prettig dat alles op tijd op orde was, vond de oudste dochter. Ze herschikte nog wat bestek.
Haar oog viel op de vaas.
‘Geen gezicht,’ had Mientje Molen – van der Hucht nog beweerd. Niet dat iemand daar een boodschap aan had, want Mientje was niet snel tevreden te stellen. De blauwe vaas moest en zou daar komen te staan, met de roze-rode anjers erin.
‘Anjers, moeder,’ had de oudste dochter nog geprobeerd, terwijl ze wat losse plukken terugduwde in het stevige knotje in haar nek. ‘Net als bij prins Bernhard. Dat is toch koninklijk.’
‘We zijn niet koninklijk,’ protesteerde Mientje en daar moest je haar gelijk in geven. ‘En het blijft geen gezicht. Al hadden jullie de koningin zelf erin gezet,’ vervolgde Mientje nijdig. ‘Vader is ook al klein van stuk en dan die enorme vaas en ook de kleuren gaan niet goed samen.’
‘Maar het is toch feestelijk, al die kleuren!’ protesteerde de oudste dochter nog.
‘Mens, laat haar toch.’ Dat was vader. Brutus Molen. Al vijftig jaar stand gehouden tegen de verbitterde en venijnige toon van Mientje.
‘Het is toch allemaal al duur genoeg,’ reageerde de oudste dochter nu richting haar vader, dankbaar dat er met iemand te spreken viel. ‘Wat moeten we anders met de anjers.’
‘Dan had je ze niet aan moeten schaffen,’ zei Mientje nog. 
‘En dan die stapels stoelen in onze nek. En die dwaze graspollen op tafel geven alleen maar rommel.’
‘Graspollen?’ vroeg de oudste dochter, verwilderd een blik werpend op de tafel. Weer een streek van haar neefje? Je zou zo’n jong toch…
Brutus slofte weg.
Het was tijd om van onderwerp te veranderen en dat deed ze dan ook.

#0001

Kerst. Juliane had haar drie broers en vriendin uitgenodigd. Wat was ze geschrokken toen ze de deur voor Mies opendeed. Tenminste, dat had Philip gedaan. En toen had hij haar geroepen. Zo van ‘Juliane!’ terwijl hij haar altijd ‘Julia’ noemde. Er moest wat aan de hand zijn, wilde hij haar bij haar zo noemen. Ze had zich gesneld naar de voordeur en daar stond Mies. Met kort haar. En permanent. Ze had een plant vast  – ze hield meer van bloemen en dat wist Mies best – die haast slordig in haar handen geduwd werd met de woorden ‘Een soort geranium.’ Dat betwijfelde ze. Of het een geranium was. Maar het ergste was de onaangekondigde gast. Een modern gehoornde bril. Hij stond daar zo nonchalant, alsof het vanzelfsprekend was ergens zomaar het kerstdiner te nuttigen. Nou ja, het was tenslotte kerst, van de vrede op aarde, maar ze had het niet kunnen waarderen. Vooral die uitdagende blik van Mies niet. ‘Jarreld,’ heette hij. Precies een naam voor dat soort mannen. Zo onbetrouwbaar en populair als alle andere heren waar Mies mee had gescharreld. En dat voor haar leeftijd.
Nam dan haar broers. Ergens had ze altijd gehoopt dat Geert, Fredrik of Hugo Mies zou huwen. Maar die gedachte was dwaas. Ze mocht zich gelukkig prijzen dat Mies niet een vaste plaats in de familie had. De uitnodiging was dan ook meer een jarenlange gewoonte geweest, vriendinnen waren ze al lang niet meer. Dat kapsel was ook vast een gevolg van de omgang met mannen als Jarreld.
Hij zat constant opmerkingen te maken die niemand op prijs kon stellen. Alleen Mies met haar dwaze gelach. Wat was ze dan trots op Philip met zijn nieuwe bretels.
Juliane speelde met haar servetring en glimlachte. Ach, toe. Het was tenslotte kerst. Van vrede op aarde.